maandag 19 juli 2010

Machtsvertoon


Ik ben in Rouaan, de stad waar Jeanne d'Arc op de brandstapel aan haar einde kwam (en waar nu op slimme wijze commercieel op ingespeeld wordt) en de stad waar Pierre Corneille geboren werd. Het is ook een stad die in de jeugdboeken van Thea Beckman over de Honderdjarige oorlog tussen de Engelsen en de Fransen een grote rol speelt. Ik verslond ze, en ik kan het niet laten om steeds aan Bertrand Du Guesclin en zijn metgezellen te denken als ik hier rondloop. Zo gezapig als de provinciestad er nu bij ligt, zo hard en wreed is hier in de voorbije eeuwen gevochten.

In de stadskern kun je de Middeleeuwen aanraken. De Fransen hebben gelukkig niet de vernieuwingsdrift die wij soms hebben. Dat betekent vooral: kathedralen met torens die tot in de hemel reiken. De heersende macht van een tijdsperiode laat zich aflezen aan de omvang van de gebouwen, zo las ik ooit ergens. In de Middeleeuwen was dat de kerkelijke macht; zie de hoogte van de kerktorens. In de zeventiende eeuw nam - in onze gebieden tenminste - de burgerij het stokje over, en moesten hele woonwijken verdwijnen voor hun stadhuizen. En in onze tijd zijn het de banken, de verzekeringsmaatschappijen en de accountants die steeds verder de lucht in gaan met hun torens van staal en glas.

Vertoon van macht, en wij, gewone stervelingen, vergapen ons eraan. De duizenden ornamenten op, in en aan de vele kerken die dit stadje telt zijn duizelingwekkend. Hoe langer je ernaar kijkt, hoe meer. Apostelen, profeten, kerkvaders, engelen, duiveltjes, bijbeltaferelen, bloemen, vogels en vissen sieren de binnen- en de buitenkant. Of het mooi is, laat ik graag aan ieders smaak over, maar het is in ieder geval bijna een wonder te noemen hoe zoiets ooit gebouwd heeft kunnen worden.

Vakantie is je oude omgeving verlaten om nieuwe indrukken op te doen, andere werelden te ontdekken. Dat kan ook het verleden zijn. Ik nestel me op een terrasje, bestel een Perrier en laat me in gedachten meevoeren naar de tijd waarin het verschijnsel Wifi nog lang niet uitgevonden was.

zondag 4 juli 2010

De blues


'Eindeschooljaarsblues' stond er boven een artikel in de krant afgelopen week. Het stuk was me uit het hart gegrepen. Het einde van het schooljaar (nog één week te gaan) is een tijd van tegenstrijdige gevoelens.

Afgelopen donderdag was de diploma-uitreiking. Stralende gezichten van leerlingen, ouders en docenten. Een slagingspercentage van maar liefst 95 procent. We kunnen trots zijn als school. Van mijn 38 examenleerlingen waren er slechts twee met een onvoldoende voor Nederlands. Een enorme last die van mijn schouders valt. Niet meer de verantwoordelijkheid om al die kinderen, willig of onwillig, slim of wat minder slim, naar de eindstreep te sleuren. Mijn taak zit er voor dit jaar op, het is tijd om even rustig adem te halen.

Maar het betekent ook dat ik al die leuke, gekke, blije gezichten niet meer ga zien. Ze gaan de wijde wereld in. Sommigen zullen nog wel eens langskomen, maar het zal nooit meer hetzelfde worden. Zij gaan verder en ik blijf achter, wachtend op weer een nieuwe lichting die nóóit zo leuk kan zijn als deze.

Ik heb ruzie met ze gemaakt en onbedaarlijk met ze gelachen, ze hebben straf van me gekregen, maar ik was ook trots op ze. Twee jaar geleden waren we onbekenden voor elkaar, en nu nemen we afscheid als oude vrienden. Ik ken ze door en door, en zij mij. Vele uren hebben we met elkaar doorgebracht in dat klaslokaal. Soms was het een feest, soms een ramp. Er waren dagen waarop ik niet uitgeslapen en chagrijnig was, en dagen waarop de hele klas met de hakken in het zand ging staan. Maar de laatste maanden hebben we vooral heel hard gewerkt voor dat ene doel: het diploma.

De gangen op school zijn nu leeg en kaal. Hier en daar plukjes leerlingen om nog iets in te halen of voor een gesprek met de decaan. Maar het bruisende, het leven is uit de school. Ik breng mijn dagen nu vooral door achter de computer: studiewijzers en planningen voor volgend jaar maken. Kopje koffie erbij, tijd om tussen de middag rustig mijn boterhammetje te eten. Net als bij een gewone baan. Ik mis de stemmen van de leerlingen, het geluid van hun voetstappen. Een school zonder leerlingen is een dood gebouw.

Ik weet het, ik zal straks volop genieten van mijn welverdiende weken vakantie. Maar nu moet ik vooral wennen aan de plotselinge overgang. Wie ben ik als ik geen juf ben? Niemand. Ik lijd onder de eindeschooljaarsblues.