zaterdag 27 november 2010

Het reservaat


We leven in een klein land, maar als je op een doordeweekse avond naar de andere kant van dat kleine landje moet, en weer terug, dan valt dat toch wel tegen...

Zo zat ik vorige week op een tijdstip ver na mijn gebruikelijke bedtijd in een trein die mij van Roermond terug naar Amsterdam moest brengen. Om het nog een beetje aangenaam te maken, had ik een kaartje voor de eersteklas gekocht.

Desalniettemin zat er in mijn coupé, een paar banken achter mij, een man meer dan hardop in een mobiele telefoon te praten. Hij had Sjaak aan de lijn. Voor iedereen duidelijk hoorbaar vertelde hij Sjaak dat hij wel rond een uur of elf in de kroeg zou zijn. Uit zijn plat Amsterdamse accent kon ik opmaken dat die kroeg in onze hoofdstad moest staan. Ik wist dat hij elf uur nooit zou gaan redden, we waren Weert nog niet eens gepasseerd, maar ik had geen zin om hem dat te gaan vertellen.

Een tijdje bleef het stil. Toen belde Sjaak weer. Mijn coupégenoot riep door zijn telefoon dat de reis zo 'attenooije lang' duurde. Mijn aanvankelijke ergernis om zijn luidruchtigheid sloeg om in een vaag gevoel van verbroedering. In het pikkedonker raasde deze trein door, op weg naar ons beider thuis.

Op het overloopje van onze coupé was inmiddels iemand neergestreken die luidkeels liedjes begon te zingen in een onverstaanbare taal. Ik kon hem niet zien, maar horen des te meer. Hij zou tot Amsterdam niet meer ophouden met zingen.

Later, het was inmiddels ruimschoots elf uur geweest en nog altijd was onze eindbestemming niet in zicht. Sjaak weer aan de lijn. 'Se gaon sauw foetselpakkette uitdeele', grapte mijn achterbuurman. Ik moest er hardop om lachen.

Mijn rust werd inmiddels behalve door Sjaak en door de zingende man verstoord door een jongen die makkelijk een van mijn leerlingen had kunnen zijn, en die continu heen en weer door de coupé beende. Daar zit je dan, hopend op wat rust met je dure eersteklaskaartje.

Toen we eindelijk, eindelijk de lichten van de stad dichterbij zagen komen, bedacht ik met stille pret dit: de rest van het land kan rustig gaan slapen; alle gekken zijn weer veilig terug in het reservaat dat Amsterdam heet.

zondag 21 november 2010

De eeuwigheid



Ik krijg wel vaker het verzoek om een lezing te houden, en dat doe ik graag. Soms echter stelt het verzoek mij voor problemen. Zo ook dit weekend. Of ik een praatje wilde houden over het begrip 'eeuwigheid'. De organisatie had mij ergens in het vroege voorjaar van dit jaar gepolst en toen dacht ik, ach, dat is nog zo ver weg, in de tussentijd verzin ik wel iets zinnigs om te zeggen. Maar als je maar lang genoeg wacht wordt 'zo ver weg' vanzelf 'morgen', en toen had ik dus een probleem.


Gelukkig zijn er altijd de oude, vertrouwde wijze geschriften waar ik op kan terugvallen. Na een en ander gelezen te hebben, kwam ik toch tot een aantal zinnige gedachten, al zeg ik het zelf. Hieronder een korte samenvatting van mijn praatje over de eeuwigheid.


In de bijbel komt het begrip eeuwigheid lang niet zo vaak voor als we misschien zouden denken. Met name in de psalmen komt het wel een aantal keer voor. Steeds wordt hierbij de eeuwigheid in verband gebracht met God: God is trouw in eeuwigheid, de naam van God zij geprezen in eeuwigheid, Gods heerschappij duurt tot in eeuwigheid, God zelf is in eeuwigheid. 


In de evangelieverhalen komt het woord slechts drie keer voor. De meest bekende is in de lofzang van Maria. Bij Lucas spreekt Maria, nadat een engel bij haar langs geweest is om haar te vertellen dat ze zwanger zal worden: 'Hij heeft het opgenomen voor Israël, zijn knecht, indachtig de barmhartigheid die Hij, zoals aan onze vaderen toegezegd, bewijzen wil aan Abraham en zijn nageslacht, voor eeuwig'. 
Ook hier zijn God en de eeuwigheid innig met elkaar verbonden, misschien zou je zelfs wel kunnen stellen dat God de eeuwigheid ís – of omgekeerd.

In die andere grote verhalende traditie – de Griekse mythologie, gaat het ook vaak over de eeuwigheid. Prometheus krijgt een eeuwige straf (hij wordt aan een rots vastgeketend en iedere dag zal een adelaar zijn lever uitrukken, die vervolgens 's nachts weer aangroeit). Tantalus moet voor eeuwig honger en dorst lijden terwijl drank en spijzen om hem heen zijn, nadat hij de goden bedrogen had. Steeds weer wordt in de mythologie bovendien benadrukt dat de goden eeuwig leven, en dat de weg van de mens slechts kort is en vaak plotseling afgebroken wordt.‘Goden zijn. En stervelingen zijn er maar even.’

Het grote verschil tussen god en mens is niet zijn uiterlijk – sommige mensen raken in verwarring doordat de goden er zo normaal uitzien, maar het is zijn eeuwige leven. Overigens, dat eeuwige leven is voor de goden lang niet altijd een pretje. Ze vervelen zich dikwijls te pletter, maar gelukkig is de mens er nog die ze in het avontuur of het onheil in kunnen storten, zodat er nog wat te lachen valt.

Eeuwig leven, wat heeft dat ons in deze tijd te zeggen? Verlangen wij naar het leven na de dood, leven wij ernaar toe? Ik niet bepaald. Moeten we het begrip naar het land der fabelen verhuizen? Het eeuwig leven als geschiedenis verklaren? Ons bestaan in de eeuwigheid laten voor wat het is? We geloven immers niet in sprookjes, of mooie verhalen.

Maar ik denk dat dat niet hoeft. Ondanks mijn ongemakkelijkheid met het begrip, denk ik toch dat het wel degelijk zin heeft om ons erin te verdiepen. Anselmus van Canterbury zegt in zijn ‘Fides quaerens intellectum’ (het geloof dat zoekt naar inzicht): 'Wij geloven dat Gij iets zijt waarboven niets groter gedacht kan worden'. Boven God kan niets groters gedacht worden. Boven de eeuwigheid kan geen langere tijdspanne gedacht worden. God en eeuwigheid gaan ons voorstellingsvermogen te boven.

Wij leven en zijn in een beperkte ruimte en tijd. Dat er toch iets groters is dan dat wordt niet alleen in de mythologie en de bijbel verkondigd, maar ook door astronomen, natuurkundigen. Bovendien beantwoordt het ook aan ons gevoel, dat wijzelf niet het middelpunt zijn, maar dat dat middelpunt buiten onszelf moet liggen, dat wijzelf niet de as, maar de spaken van de wereld zijn.

Het besef van de eeuwigheid zet ons op onze plaats, maakt nederig. Wij zijn een deel van iets, iets dat niet ver weg is, in ruimte of tijd, maar dat er nu is, waar wij deel van uitmaken. Wij voelen het aan, maar kunnen het niet zien, zoals wij weten dat er in Australië mensen wonen, maar we kunnen ze niet zien. De eeuwigheid gaat alle grenzen van het voorstelbare te boven. Net zoals God. Wij zijn opgenomen in dat verbond van ruimte verder dan wij kunnen kijken en tijd verder dan wij kunnen denken. De eeuwigheid is het grote open venster van de wereld.

vrijdag 12 november 2010

Slagveld


Misschien dacht u, na het lezen van al mijn vrolijke berichtjes over school, dat het altijd feest is met die leerlingen van mij. Niet dus. Vandaag mijn vierde klas Basisberoeps. Pittige groep waar veel leven in zit, maar wel altijd gezellig. Vorig jaar was ik hun mentor, dus we kennen elkaar goed.

Ik begon met een prima humeur; nog één dagje voor het weekend, maar, jongens, we moeten nog van alles  doen want de toetsweek komt eraan. Kom op, we gaan beginnen. Nawal: 'Ik moet naar de wc'. 'Nee meisje, je hebt net pauze gehad en ik wil graag wat gaan uitleggen. Straks mag je.' 'Maar ik moet hééél nodig!!!' 'Nee Nawal, nu niet. Jongens, ik wil graag beginnen.' Geen spoor van motivatie in de groep. Dan maar even mijn stem verheffen. 'Hallo! We hebben nog twee lessen tot de toetsweek, dus het lijkt me handig als we nu kunnen beginnen.'

Serap is languit op twee stoelen gaan liggen. 'Serap, ga even normaal zitten alsjeblieft.' Nancherie heeft haar stoel omgedraaid en zit nu met haar rug naar mij toe. 'Nancherie, draai je 's om, ik wil wat gaan uitleggen.' 'NOU JAA, iedereen zit omgedraaid.' 'Nee hoor, alleen jij.' 'Ik hoor u echt wel hoor.' 'Nancherie, DRAAI JE OM.' Nancherie draait haar stoel tergend langzaam de goede richting uit. Het duurt Rachid allemaal te lang en om de tijd te doden heeft hij zijn oordopjes in gedaan en de muziek op zijn iPod op 10 gezet. 'Rachid, doe je muziek uit en die oordoppen uit je oren.' 'De muziek is uit, juf' 'Nu nog die oordoppen uit je oren.' 'Maar de muziek ís toch uit!' 'Rachid, ik wil dat die oordoppen niet zien.'

Aan de andere kant van het lokaal klinkt ineens een harde schreeuw. Zakaria jammert dat hij een pen tegen zijn hoofd gegooid heeft gekregen. 'Kom op Zakaria, daar ga je niet dood van, je hoeft echt niet zo te schreeuwen.' 'Maar juf, ze bekogelen me met pennen EN U DOET NIETS!!!' Ik kijk het groepje glunderende heren achterin de klas streng aan. 'Willen jullie daarmee ophouden alsjeblieft!' 'Maar juf, wij deden niets, Zakaria gooit zelf met propjes, kijkt u zelf maar, hier hebben we ze.'

'JUHUF, ik mocht niet naar de wc omdat u ging beginnen en nu zijn we nog steeds niet begonnen, ik had al tien keer naar de wc kunnen gaan.' Nawal weer natuurlijk. 'Nawal, ik wil dolgraag beginnen, maar ik lijk de enige te zijn.' Ik zucht, mijn goede bui van een kwartier geleden is allang verdwenen achter een dikke grijze donderwolk. 'DAMES EN HEREN, aangezien jullie iets uitleggen onmogelijk blijkt, gaan jullie gewoon maar aan het werk en ik kom wel langs als er vragen zijn.'

Had ik nooit moeten doen natuurlijk, want zodra ik bij een leerling sta om iets uit te leggen, vliegen de proppen papier en de pennen door lucht. Zakaria schreeuwt, Nawal schreeuwt, Rachid heeft zijn oordoppen weer in zijn oren. Ik laat het maar zo, dan heb ik van hem tenminste geen last. De rest kan nu niet meer aan het werk omdat ze geen pennen meer hebben, die liggen in stukken (dan heb je meer om mee te gooien) op de grond. Ik ben de energie om er werkelijk iets aan te doen allang kwijt.

Goddank komt ook aan deze les, na een schijnbare eeuwigheid, een einde. De leerlingen vertrekken triomfantelijk. Ik ruim de ergste rommel van het slagveld op, dan kan de collega die na mij komt in ieder geval niet zien wat zich hier heeft afgespeeld. Onderwijs? Hoe ben ik ooit op het idee gekomen om dat te gaan doen...

maandag 8 november 2010

Verhalen om uit te leven - deel 2


"In het begin was het woord, en het woord was bij God, en het woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is door Hem ontstaan, en buiten Hem om is er niets ontstaan. Wat ontstaan was, had leven in Hem, en het leven was het licht van de mensen. Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis kon het niet aan. Ja, het woord is vlees geworden! Hij is onder ons zijn tent komen opslaan en we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid die Hij als eniggeboren Zoon aan de Vader ontleende, vervuld als Hij was van genade en waarheid."

"Toen de eerste mensen verhalen begonnen te maken om aan elkaar te vertellen, kwam er een eind aan de Chaos. Taal legde vast wat een enkeling ooit bij toeval ontdekte: dat een stam bleef drijven, dat stenen vuur konden maken. Taal ontwierp de wapens tegen verscheurende dieren. Taal onderscheidde donker van licht en aarde van water. Taal creëerde eenheid en tweestrijd, meesters en slaven. Taal leede tellen, meten, wegen. Taal vond het wiel uit. Mensen bedachten woorden voor al wat ze konden beheersen en de machten die hun te hoog gingen noemden ze goden."

Het eerste fragment hierboven komt uit de bijbel. Voor wie het niet herkent: het is het begin van het evangelie van Johannes. Geen woord over het kindje in het kribje of herders in het veld, bij Johannes is Jezus het vleesgeworden woord. Taal dus. Het tweede fragment komt bij de Grieken vandaan en is een inleiding op een van de vele oude mythologische verhalen. Taal en woorden en hun betekenis spelen ook hier een belangrijke rol.

In de cursus die ik geef over verhalen ging deel 1 over schepping, oorsprong, herkomst. En de betekenis van de taal daarbij. Wie iets vertelt over zijn eigen oorsprong of herkomst vertelt veel over zichzelf. Zo vertellen scheppingsverhalen ons ook veel over de mensen die ze bedacht en opgeschreven hebben. De kunst is, om te ontdekken wat die mensen duidelijk wilden maken. 

In de bijbel is er het verhaal van God die licht en donker, aarde en water, dier en mens schept. Bijna meteen daar achteraan gaat het al mis: door eigenwijsheid van de mens wordt hij uit het paradijs verbannen. Ook in de mythologie gaat de schepping van de mens niet probleemloos. Hij krijgt van Prometheus het vuur aangereikt waarop Zeus zó kwaad wordt (de mens kan immers niet met deze verantwoordelijkheid omgaan), dat hij Prometheus veroordeelt tot een vreselijke straf: hij wordt aan een rots gebonden en iedere dag zal een roofvogel zijn lever uit zijn lichaam scheuren, waarna die 's nachts weer aangroeit. 

Ook in de literatuur komt het thema van de jeugd, de herkomst vaak terug. Voor de cursus koos ik voor Titaantjes van Nescio. Het is een prachtig kort verhaal waarin een volwassen man terugkijkt op zijn jeugd die hij steeds met dezelfde groep vrienden heeft doorgebracht. "Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ‘t zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is." 

In alle gevallen komt het opgroeien, het volwassen worden niet zonder problemen. De mens is eigenwijs, wil zijn eigen weg gaan en stoot zich onderweg maar al te vaak. Hoe vaak hoor ik ook nu iemand zeggen dat hij graag weer twintig zou willen zijn, maar dan wel met de kennis van nu. Al vallend en struikelend de weg vinden in je leven, dat is van alle tijden.