zondag 21 november 2010

De eeuwigheid



Ik krijg wel vaker het verzoek om een lezing te houden, en dat doe ik graag. Soms echter stelt het verzoek mij voor problemen. Zo ook dit weekend. Of ik een praatje wilde houden over het begrip 'eeuwigheid'. De organisatie had mij ergens in het vroege voorjaar van dit jaar gepolst en toen dacht ik, ach, dat is nog zo ver weg, in de tussentijd verzin ik wel iets zinnigs om te zeggen. Maar als je maar lang genoeg wacht wordt 'zo ver weg' vanzelf 'morgen', en toen had ik dus een probleem.


Gelukkig zijn er altijd de oude, vertrouwde wijze geschriften waar ik op kan terugvallen. Na een en ander gelezen te hebben, kwam ik toch tot een aantal zinnige gedachten, al zeg ik het zelf. Hieronder een korte samenvatting van mijn praatje over de eeuwigheid.


In de bijbel komt het begrip eeuwigheid lang niet zo vaak voor als we misschien zouden denken. Met name in de psalmen komt het wel een aantal keer voor. Steeds wordt hierbij de eeuwigheid in verband gebracht met God: God is trouw in eeuwigheid, de naam van God zij geprezen in eeuwigheid, Gods heerschappij duurt tot in eeuwigheid, God zelf is in eeuwigheid. 


In de evangelieverhalen komt het woord slechts drie keer voor. De meest bekende is in de lofzang van Maria. Bij Lucas spreekt Maria, nadat een engel bij haar langs geweest is om haar te vertellen dat ze zwanger zal worden: 'Hij heeft het opgenomen voor Israël, zijn knecht, indachtig de barmhartigheid die Hij, zoals aan onze vaderen toegezegd, bewijzen wil aan Abraham en zijn nageslacht, voor eeuwig'. 
Ook hier zijn God en de eeuwigheid innig met elkaar verbonden, misschien zou je zelfs wel kunnen stellen dat God de eeuwigheid ís – of omgekeerd.

In die andere grote verhalende traditie – de Griekse mythologie, gaat het ook vaak over de eeuwigheid. Prometheus krijgt een eeuwige straf (hij wordt aan een rots vastgeketend en iedere dag zal een adelaar zijn lever uitrukken, die vervolgens 's nachts weer aangroeit). Tantalus moet voor eeuwig honger en dorst lijden terwijl drank en spijzen om hem heen zijn, nadat hij de goden bedrogen had. Steeds weer wordt in de mythologie bovendien benadrukt dat de goden eeuwig leven, en dat de weg van de mens slechts kort is en vaak plotseling afgebroken wordt.‘Goden zijn. En stervelingen zijn er maar even.’

Het grote verschil tussen god en mens is niet zijn uiterlijk – sommige mensen raken in verwarring doordat de goden er zo normaal uitzien, maar het is zijn eeuwige leven. Overigens, dat eeuwige leven is voor de goden lang niet altijd een pretje. Ze vervelen zich dikwijls te pletter, maar gelukkig is de mens er nog die ze in het avontuur of het onheil in kunnen storten, zodat er nog wat te lachen valt.

Eeuwig leven, wat heeft dat ons in deze tijd te zeggen? Verlangen wij naar het leven na de dood, leven wij ernaar toe? Ik niet bepaald. Moeten we het begrip naar het land der fabelen verhuizen? Het eeuwig leven als geschiedenis verklaren? Ons bestaan in de eeuwigheid laten voor wat het is? We geloven immers niet in sprookjes, of mooie verhalen.

Maar ik denk dat dat niet hoeft. Ondanks mijn ongemakkelijkheid met het begrip, denk ik toch dat het wel degelijk zin heeft om ons erin te verdiepen. Anselmus van Canterbury zegt in zijn ‘Fides quaerens intellectum’ (het geloof dat zoekt naar inzicht): 'Wij geloven dat Gij iets zijt waarboven niets groter gedacht kan worden'. Boven God kan niets groters gedacht worden. Boven de eeuwigheid kan geen langere tijdspanne gedacht worden. God en eeuwigheid gaan ons voorstellingsvermogen te boven.

Wij leven en zijn in een beperkte ruimte en tijd. Dat er toch iets groters is dan dat wordt niet alleen in de mythologie en de bijbel verkondigd, maar ook door astronomen, natuurkundigen. Bovendien beantwoordt het ook aan ons gevoel, dat wijzelf niet het middelpunt zijn, maar dat dat middelpunt buiten onszelf moet liggen, dat wijzelf niet de as, maar de spaken van de wereld zijn.

Het besef van de eeuwigheid zet ons op onze plaats, maakt nederig. Wij zijn een deel van iets, iets dat niet ver weg is, in ruimte of tijd, maar dat er nu is, waar wij deel van uitmaken. Wij voelen het aan, maar kunnen het niet zien, zoals wij weten dat er in Australië mensen wonen, maar we kunnen ze niet zien. De eeuwigheid gaat alle grenzen van het voorstelbare te boven. Net zoals God. Wij zijn opgenomen in dat verbond van ruimte verder dan wij kunnen kijken en tijd verder dan wij kunnen denken. De eeuwigheid is het grote open venster van de wereld.

2 opmerkingen:

  1. Mooi zeg.

    (en toch moet ik ook denken aan mijn jaar pabo, waar we leerden dat oneindig niet bestaat, omdat je er altijd één bij kunt optellen)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Zeer mooie bijdrage, dank je.

    BeantwoordenVerwijderen